Bericht gepubliceerd op 20/12/2021 - 00:00
Aanpassingen aan het VVPR-bis regime vanaf 1 januari 2022
Via de wet houdende diverse fiscale bepalingen van 21.01.2022 (BS 28.01.2022) worden wijzigingen aangebracht aan het VVPR-bis stelsel voor dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2022.
In het VVPRbis stelsel worden de roerende voorheffing (RV) en de personenbelasting (PB), onder bepaalde voorwaarden, verminderd wat de dividenden betreft die kleine vennootschappen uitkeren m.b.t. nieuwe aandelen op naam uitgereikt n.a.v. nieuwe inbrengen in geld die zijn gedaan vanaf 1 juli 2013. In een eerste fase wordt de belasting verlaagd tot 20% voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng. Vervolgens wordt de belasting verminderd tot 15% voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling vanaf het derde boekjaar na dat van de inbreng (art. 269, § 2 WIB 1992).
Voor dividenden uitgekeerd of toegekend vanaf 1 januari 2022 is het vereist dat 'het initieel engagement' volledig werd volstort. Zo verzet de regering zich tegen de techniek van de vrijstelling van de volstortingsverplichting. VVPR-bis aandelen waarvoor de techniek van de vrijstelling van de volstortingsverplichting werd toegepast kunnen vanaf 2022 dus niet meer genieten van de verlaagde roerende voorheffing. Er wordt evenwel een regularisatiemogelijkheid voorzien voor vennootschappen die de vrijstelling van de volstortingsverplichting hebben toegepast in de periode tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021. Vennootschappen die na deze datum een vrijstelling van volstortingsverplichting doorvoeren verliezen onherroepelijk en definitief de mogelijkheid om de verlaagde VVPR-bis tarieven te genieten voor dividenden toegekend vanaf 01.01.2022 aan de betrokken aandelen.
De wachttermijn werd op advies van de Raad van State niet gewijzigd waardoor de hete angel uit het regeringsamendement is verdwenen.
Er is ook nog gesleuteld aan de anti-misbruikbepaling en het verboden 'preferent karakter' van de VVPR-bis aandelen is verder verduidelijkt om beter overeen te stemmen met de doelstellingen van de regeling.
Inhoudsopgave:
- Huidige stand van zaken inzake wijzigingen aan het VVPR-bis regime !
- Volledige volstorting van initieel onderschreven sommen
- Géén nieuw beginpunt wachttermijn na kritiek van de Raad van State
- Uitgesloten preferente aandelen
- Antimisbruikbepaling: uitkering liquidatiereserve aan 5% RV voor kapitaalverhoging in verbonden of geassocieerde vennootschap
- Geplande inwerkingtreding
- Welke acties nog ondernemen?
- Bijkomende vragen
- Wetsvergelijking artikel 269, §2 WIB 1992
- Meer info tijdens onze fiscale club
Huidige stand van zaken inzake wijzigingen aan het VVPR-bis regime!
Op 10 november 2021 werd het regeringsamendement nummer 8 met betrekking tot verstrenging van het VVPR-bis regime ingediend bij de Raad van State voor advies. Dit amendement werd besproken in de vakliteratuur (Fiscoloog nr. 1723 van 17 november 2021 en Fiscale Actualiteit nr. 2021/39, pag. 1-5, week 2 - van 8 december 2021) en zorgde voor heel wat onrust bij de kmo's.
In haar advies van 14 december 2021 uitte de Raad van State hevige kritiek op dit regeringsamendement, in het bijzonder op de mogelijke verlenging van de wachttermijn. De kritiek spitst zich toe op de geplande verlenging van de wachttermijn en de duidelijke omschrijving van uiterste datum waarop de vrijstelling van volstortingsverplichting moet zijn gebeurd om voor regularisatie in aanmerking te komen.
In de huidige regeling is de wachttermijn voor de verlaging van de roerende voorheffing van 20% respectievelijk 15% gekoppeld aan het ogenblik van de inbreng.
In de voorgestelde nieuwe regeling (= voor dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2022) wordt de start van wachttermijn gekoppeld aan het ogenblik van de volledige volstorting van de bedragen waarop bij de oprichting van de vennootschap of kapitaalverhoging is ingeschreven (= initieel engagement).
Hierdoor zou in de nieuwe regeling de wachttermijn vaak verlengd worden voor vennootschappen die gewerkt hebben met 'niet-opgevraagd kapitaal'.
De Raad van State stelde dan ook de vraag of dit geen afbreuk doet aan de gerechtvaardigde verwachtingen van die vennootschappen.
Voor vennootschappen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot vrijstelling van de volstortingsverplichting voorziet het regeringsamendement nummmer 8 een mogelijkheid tot regularisatie door middel van een verhoging van de inbreng zonder uitgifte van nieuwe aandelen. Deze regularisatiemogelijkheid wordt voorzien voor vrijstellingen van de volstortingsverplichting tussen 1 mei 2019 en de datum van de bekendmaking van deze bepalingen door de ministerraad.
Volgens de raad van State moet in het belang van de rechtszekerheid de 'datum van bekendmaking van deze bepaling door de ministerraad' worden vervangen door de concrete datum van die bekendmaking.
Op 16 december 2021 diende de regering het regeringsamendement nummer 18 van 15 december 2021 (DOC 55/2351/003) uiteindelijk in bij de Kamercommissie Financiën. Hierbij werd rekening gehouden met beide opmerkingen van de Raad van State.
Er is geen sprake meer van een wijziging van de wachttermijn. De start van de wachttermijn blijft gekoppeld aan het ogenblik van de inbreng (en dus niet meer aan de volledig volstorting van het initieel engagement). Hierdoor worden de vennootschappen die gewerkt hebben met 'niet-opgevraagd kapitaal' niet meer geconfronteerd met een mogelijke verlenging van de wachttermijn.
De regularisatie van de vrijstelling van de volstortingsverplichting door een verhoging van de inbreng zonder uitgifte van nieuwe aandelen is enkel mogelijk indien de vrijstelling van de volstortingsverplichting is gebeurd in de periode tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021.
De wijzigingen aan het VVPR-bis regime zijn er gekomen met de wet houdende diverse fiscale bepalingen van 21.01.2022 (BS 28.01.2022).
Volledige volstorting van initieel onderschreven sommen
Een van de toepassingsvoorwaarden luidt dat de onderschreven sommen (van de aandelen met verlaagde RV) volledig volstort moeten zijn.
Naar aanleiding van de vervanging van het wetboek van vennootschappen door het wetboek van vennootschappen en verenigingen is voor de meeste rechtsvormen geen sprake meer van een nominatief genoemd minimumkapitaal. Daarom werd op fiscaal vlak m.b.t. de VVPR-regeling de vereiste van een minimumkapitaal afgeschaft op de verhogingen en verminderingen van kapitaal doorgevoerd vanaf 1 mei 2019. Ingevolge het verdwijnen van deze minimumkapitaalvereiste hebben een heel aantal vennootschappen waarvan het kapitaal slechts gedeeltelijk volstort was, vanaf 1 mei 2019 ter goeder beslist om de inbreng in de vennootschap te verlagen door een vrijstelling van volstorting van de onderschreven sommen.
Aangezien het VVPRbis regime uitsluitend van toepassing is voor de aandelen die volledig volstort zijn, bestaat onduidelijkheid of de aandelen waarvan het initieel onderschreven bedrag nooit werd volstort al dan niet kunnen genieten van het VVPRbis regime.
De Rulingcommissie sloot niet uit dat zulke vennootschappen voortaan in aanmerking kwamen voor de verlaagde roerende voorheffing in het kader van het VVPRbis- stelsel (Voorafgaande beslissing nr. 2021.0326 dd. 11 mei 2021, nr. 2020.0114 en nr. 2020.0178 dd. 21 april 2020).
Maar volgens de regering heeft de wetgever nooit de bedoeling gehad de verminderde voorheffing in die situatie toe te laten. Daarom wordt dit achterpoortje nu gesloten. Het amendement wil hieraan verhelpen door expliciet te vermelden dat de 'initieel' onderschreven sommen bij de uitgifte van de aandelen volledig volstort moeten zijn om te kunnen genieten van het VVPRbis regime.
Tegelijk zal voorzien worden in een overgangsregeling ten aanzien van vennootschappen die sinds 1 mei 2019 (inwerkingtreding WVV) en 15 december 2021 (= de datum van bekendmaking van de nieuwe regeling) een vrijstelling van volstorting van de destijds onderschreven aandelen hebben doorgevoerd. Deze vennootschappen kunnen alsnog in aanmerking komen voor het VVPRbis-stelsel indien zij een kapitaalverhoging in geld zonder uitgifte van nieuwe aangifte doorvoeren waardoor de inbreng opnieuw het initiële niveau van vóór de vrijstelling van volstorting bereikt. Die kapitaalverhoging moet vóór 31 december 2022 doorgevoerd zijn.
Het bedrag van de hersteloperatie is beperkt tot het bedrag van het kapitaal/inbreng waarvoor de vennootschap vrijstelling van volstorting heeft verleend.
Voorbeeld : Een bvba (bv) werd opgericht tussen 1 juli 2013 en 30 april 2019 met inbreng in geld van 18.550 EUR waarvan slechts 6.200 EUR effectief is gestort. Na 1 mei 2019 heeft deze bv onder het WVV een vrijstelling van volstortingsverplichting voor 12.350 EUR verricht en tegelijkertijd haar kapitaal/inbreng verder verminderd tot 1 EUR door terugbetaling aan de aandeelhouders. Die bv moet tegen 31.12.2022 haar inbreng in geld verhogen met 12.350 EUR, wil ze niet haar VVPR statuut verliezen. Dit is bevestigd door de Minister van Financiën in de Kamercommissie van 20 december 2021.
Die 'kapitaalverhoging' (= verhoging van de inbreng) zal bij de BV moeten gebeuren via authentieke akte en vereist dus notarisbezoek. (Zie art. 5:120 § 2 WVV).
- Art. 5:120 WVV
- § 1.De uitgifte van nieuwe aandelen, converteerbare obligaties of inschrijvingsrechten vereist een statutenwijziging, in voorkomend geval met toepassing van artikel 5:102. De uitgegeven aandelen moeten volledig en, niettegenstaande andersluidende bepaling, onvoorwaardelijk zijn geplaatst.
- § 2.De algemene vergadering is bevoegd om bijkomende inbrengen zonder uitgifte van nieuwe aandelen te aanvaarden met gewone meerderheid. Dit besluit wordt in een authentieke akte vastgesteld en neergelegd en bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen 2:8 en 2:14, 1°.
Die kapitaalverhoging (= verhogingen van de inbreng) in ComV of VOF kan gebeuren via onderhandse akte waarvan neerlegging moet gebeuren op de griffie van de ondernemingsrechtbank.
Géén nieuw beginpunt wachttermijn na kritiek van de Raad van State
De regeling werd in het oorsprokelijke regeringsamendement nr. 8 van 10 november 2021 nog strenger gemaakt door voor de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2022 de wachttermijn te koppelen aan een nieuw beginpunt. In plaats van de wachttermijn te koppelen aan het ogenblik van de inbreng werd voorgesteld om de start van de wachttermijn te koppelen aan de volledige volstorting van het 'initieel engagement'. Dit zou voor vennootschappen die gewerkt hebben met 'niet-opgevraagd kapitaal' veelal de verlenging of heropening van de wachttermijn tot gevolg hebben.
De Raad van State heeft in haar advies van 14 december 2021 opgemerkt dat het verlengen of heropenen van de wachttermijn voor vennootschappen die gewerkt hebben met 'niet-opgevraagd kapitaal' afbreuk kan doen aan hun gerechtmatigde verwachtingen.
In het uiteindelijke regeringsamendement nummer 18 van 15 december 2021 is de wijziging van de wachttermijn niet terug te vinden. De koppeling van de wachttermijn aan de datum van inbreng blijft:
De roerende voorheffing bedraagt:
- 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar volgend op dat van de verrichte inbreng bij de oprichting van de vennootschap of bij een kapitaalverhoging;
- 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar volgend op dat van de verrichte inbreng bij de oprichting van de vennootschap of bij een kapitaalverhoging, of voor volgende boekjaren.
In de bestaande regeling geldt de verminderde RV ten aanzien van de dividenden die toegekend of betaalbaar gesteld worden uit de winstverdeling van het tweede boekjaar (20%) of vanaf het derde boekjaar (15%) volgende na dat van de inbreng.
Vennootschappen waarvan het kapitaal slechts gedeeltelijk volstort is maar wel al meer dan 2 boekjaren bestaan, gaan vaak vlak vóór een geplande dividenduitkering uit tot volstorting. Na de volstorting kunnen ze dan dividenden toekennen aan verminderde RV, omdat de wachttermijn voor de verminderde RV loopt vanaf de afsluitdatum van boekjaar van inbreng.
In het oorsponkelijke amendement nr. 8 van 10 november 2021 gold (voor dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2022) de vermindering slechts ten aanzien van de dividenden die verleend of toegekend werden uit de winstverdeling van het tweede boekjaar (20%) of vanaf het derde boekjaar (15%) volgende na dat van de volledige volstorting van de bedragen waarop bij de oprichting of kapitaalverhoging is ingeschreven.
M.a.w. de wachttermijn startte niet langer bij de inbreng maar wel pas bij de volledige volstorting van de onderschreven sommen. Vennootschappen waarvan de initieel onderschreven sommen nog niet volstort waren, zouden dus voor dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2022 langer moeten wachten voor de uitkering aan verminderde RV.
Gelukkig werd deze wijziging naar aanleiding van de kritiek van de Raad van State geschrapt.
Uitgesloten preferente aandelen
In het bestaande VVPRbis-stelsel geldt de verlaagde roerende voorheffing slechts voor zover er bij de kapitaalverhoging geen preferente aandelen worden gecreëerd (art. 269, § 2, laatste lid WIB 1992). In de praktijk bestaat er nogal wat discussie over de vraag wat in deze context precies onder preferente aandelen moet worden verstaan.
De wetgever vervangt het verbod op de uitgifte van preferente aandelen door een verbod om aan de aandelen een voorkeurrecht te verbinden ten aanzien van de deelname in het kapitaal of in de winst of ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen.
Deze nieuwe formulering houdt de bevestiging in dat het verbod enkel slaat op de aandelen die in het kader van het VVPRbis-stelsel uitgegeven worden. Aan deze aandelen mag geen dergelijk voorkeursrecht verbonden zijn. Dat er daarnaast nog andere aandelen bestaan of uitgegeven worden waaraan voorkeursrechten verbonden zijn, sluit het fiscaal voordeel niet uit. Dit sluit aan bij een eerder antwoord van de minister van Financiën op een parlementaire vraag. Daarin bevestigde de minister dat het feit dat er naast de niet-preferente aandelen met fiscaal voordeel, ook preferente aandelen bestaan zonder fiscaal voordeel geen beletsel vormt voor de toepassing van het VVPRbis-stelsel (V&A. Kamer 2020-21, nr. 55-058, 217).
De nieuwe formulering maakt dat het verbod om aan de aandelen met fiscaal voordeel voorkeursrechten te verbinden enkel slaat op voorkeursrechten die verband houden met de deelname in het kapitaal of in de winst, of met de verdeling van het maatschappelijk vermogen; en dus niet op voorkeursrechten die bv. bestaan in het feit dat aan de aandelen een meervoudig stemrecht of benoemingsrecht verbonden wordt.
Beoordeling op welk moment ?
In de bestaande regeling geldt het verbod om preferente aandelen te creëren in principe slechts op het ogenblik van de kapitaalverhoging (waarbij de aandelen 'met fiscaal voordeel' worden uitgegeven): er mogen "bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd" (art. 269, § 2, in fine WIB 1992).
In de nieuwe regeling wordt niets meer gezegd over het ogenblik waarop de beoordeling moet gebeuren. Nu luidt het gewoon dat aan de aandelen met fiscaal voordeel geen voorkeursrecht verbonden mag zijn ten aanzien van de deelname in het kapitaal of in de winst of ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen. Hieruit volgt dat aan de betreffende aandelen geen dergelijk voorkeursrecht verbonden mag worden, noch op het ogenblik van de uitgifte ervan, noch op enig ander moment.
Antimisbruikbepaling: uitkering liquidatiereserve aan 5% RV voor kapitaalverhoging in verbonden of geassocieerde vennootschap
Onder de huidige regeling wordt bepaald dat als een persoon een inbreng doet in geld dat voortkomt uit een kapitaalvermindering in een vennootschap die verbonden of geassocieerd is met die persoon (in de zin van art. 1:20 en 1:21 WVV), het bedrag van die inbreng niet in aanmerking kan komen als VVPRbis-kapitaal.
De wetgever wil nu daaraan toevoegen dat ook uitgekeerde liquidatiereserves (onderworpen aan het tarief van 5 % RV) van dergelijke vennootschappen, evenmin aangewend kunnen worden om VVPRbis-kapitaal te creëren in een andere vennootschap. Het gebruik van geld van uitgekeerde liquidatiereserves die onderworpen werden aan 17 % of 20 % RV, zou daarentegen geen probleem vormen.
De toegevoegde anti-misbruikbepaling in het regeringsamendement nr. 18 van 15 december 2021 luidt als volgt:
De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal of uitkering van liquidatiereserves bedoeld in artikel 184quater of 541 die onderworpen zijn aan een verlaagd tarief van de roerende voorheffing van 5 pct., van een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 1:20 en 1:21 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief.
Geplande inwerkingtreding
De nieuwe regels zijn van toepassing op dividenden toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 1 januari 2022.
Welke acties nog ondernemen?
Last-minute uitkeringen vóór 1 januari 2022 (vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling) via tussentijdse en/of interimdividenden om het 15%-tarief nog snel te genieten zijn in de meeste gevallen niet meer nodig. Door de tussenkomst van de Raad van State wordt de wachttermijn in het huidige amendement nr. 18 van 15 december 2021 niet meer gewijzigd.
- vennootschappen die de ontheffing van de volstortingsverplichting hebben doorgevoerd in de periode tussen 15 mei 2019 en 15 december 2021, kunnen nog tot eind december 2021 genieten van de verlaagde VVPR-bis tarieven (indien de andere voorwaarden zijn voldaan). Zij kunnen voor dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2022 de verminderde VVPR-bis tarieven niet meer genieten zolang ze de vrijstelling van de volstortingsverplichting niet hebben geregulariseerd door een verhoging van de inbreng in geld zonder uitgifte van nieuwe aandelen. Daarom kan het nuttig zijn om voor dringende dividenduitkeringen nog snel vóór 01.01.2022 een tussentijdse dividend en/of interimdividend toe te kennen (tegen verminderde RV omdat de voorwaarden volgens de oude regeling vervuld zijn).
Alsook zo snel als mogelijk een kapitaalverhoging in geld zonder uitgifte van nieuwe aandelen doorvoeren waardoor de inbreng opnieuw het initiële niveau van vóór de vrijstelling van volstorting bereikt. Die kapitaalverhoging zal in elk geval uiterlijk vóór 31.12.2022 moeten doorgevoerd worden, wil men in de toekomst nog dividenden kunnen toekennen of betaalbaar stellen tegen verminderde RV. Zodra deze verhoging van de inbreng is gebeurd wordt de oorspronkelijke wachttermijn hersteld, zodat uitkeringen aan de verlaagd VVPR-bis tarieven terug mogelijk worden. - voor vennootschappen waarvan de inbreng maar voor een gedeelte is gestort, is het zoals vroeger aangeraden om vóór de dividenduitkering over te gaan tot de volledige volstorting. Voor vennootschappen die gewerkt hebben met niet-opgevraagd kapitaal en waar de vrijstelling van de volstortingsverplichting niet werd toegepast verandert er dus niets. Het is zeker aangeraden deze volstorting (indien mogelijk) zo spoedig mogelijk te doen om problemen en discussies te voorkomen.
Vergeet niet als u een tussentijds dividend en/of interimdividend toekent of betaalbaar stelt, om de RV-aangifte 273 A in te dienen en de RV door te storten binnen de 15 kalenderdagen na datum toekenning/betaalbaarstelling.
Bijkomende vragen
Start er een nieuwe wachttermijn na de uitvoering van de hersteloperatie?
Als een vennootschap in het kader van de overgangsregeling terug een kapitaalverhoging in geld zonder uitgifte van nieuwe aandelen doorvoert in de loop van 2022, vanaf wanneer loopt de wachttermijn dan om dividenden toe te kennen aan verlaagde RV tarieven ?
Indien de vrijstelling van volstortingsverplichting is hersteld, kan de vennootschap na dit herstel (ongeacht of zij dit in 2021 of in 2022 doet) dividenden aan de verlaagde RV toekennen in functie van de initiële wachttermijn, dus de wachttermijn vanaf de afsluitdatum van het boekjaar van de initiële inbreng. M.a.w. er start géén nieuwe wachttermijn in functie van de datum van de nieuwe inbreng in het kader van de hersteloperatie.
Voorbeeld: een BV werd opgericht in 2018 (met eerste afsluitdatum 31.12.2018) met een inbreng in geld van 18.550 waarvan slechts 6.200 EUR was gestort. In 2020 heeft zij de vrijstelling van volstorting doorgevoerd voor 12.350 EUR. Als deze BV in 2022 haar inbreng terug verhoogt met 12.350 EUR in geld zonder uitgifte van nieuwe aandelen bij de notaris, dan is de voorwaarde van volledige volstorting vervuld. Na die reparatie in 2022 kan de vennootschap dividenden toekennen aan 15 % RV. Immers, er is voldaan aan de voorwaarde ‘volstort’ en de wachttermijn loopt vanaf 31.12.2018, zijnde de afsluitdatum van het boekjaar van de initiële inbreng.
Moet de volledige volstorting van de inbreng nog vóór 2022 gebeuren?
Moet een vennootschap die haar kapitaal nog niet volledig heeft laten volstorten nog vóór 01.01.2022 die volstorting doorvoeren om haar VVPRbis statuut veilig te stellen na 01.01.2022? Neen. De wachttermijn voor de verlaagde RV tarieven voor dividendtoekenningen vanaf 01.01.2022 wordt nog steeds bepaald in functie van de afsluitdatum van boekjaar van de initiële inbreng.
Voorbeeld: een BV werd opgericht in 2018 met eerste afsluit op 31.12.2018, van de 18.600 EUR inbreng in geld slechts 6.200 EUR gestort. Als deze BV vlak vóór de AV van 2022 haar kapitaal laat volstorten, kan ze dividenden op de algemene vergadering toekennen tegen het verlaagde RV tarief van 15%. Immers, op het moment van die dividendtoekenning is de voorwaarde van volstorting vervuld en de wachttermijn loopt vanaf 31.12.2018, zijnde de afsluitdatum boekjaar van de initiële inbreng.
Soms wordt de vraag gesteld of een bv of cv wel interimdividenden (uitkeringen uit de winst van het jaar zelf) of tussentijdse dividenden (uitkeringen uit de overgedragen winsten of reserves) kunnen uitkeren, zonder bijzondere machtging aan het bestuursorgaan.
Aangezien de algemene vergadering van de bv en de cv, bij de beoordeling van het nettoactief van de vennootschap, niet enkel naar de laatste goedgekeurde jaarrekening kan kijken, doch evenzeer rekening kan houden met een recentere staat van activa en passiva, beschikt de (bijzondere) algemene vergadering onder het nieuwe WVV over een mogelijkheid om ook de winst van het lopende boekjaar uit te keren. Uiteraard met toepassing van de nettoactieftest en de liquiditeitsstest. Hierbij is het niet vereist dat de vennootschap haar statuten al aan het nieuwe WVV heeft aangepast.
Als de statuten van de bv en cv al zijn aangepast aan het nieuwe WVV kunnen deze de bevoegdheid inzake dividenduitkeringen aan het bestuursorgaan delegeren. In voorkomend geval betreft het de uitkering uit de winst van het lopende boekjaar of uit de winst van het voorgaande boekjaar zolang de jaarrekening van dat boekjaar nog niet is goedgekeurd, in voorkomend geval verminderd met het overgedragen verlies of vermeerderd met de overgedragen winst. Een dergelijke delegatie dient expliciet uit de statuten van de vennootschap te blijken.
Mag de volstorting of de regularisatie van de vrijstelling van volstortingsplicht gebeuren door een overboeking van de rekening-courant ?
Neen. Voor VVPRbis kapitaal moet het gaan om een inbreng in geld. De omzetting van schuldvordering in kapitaal is geen inbreng in geld (Mond. Parl. Vr.nr. 3682 van de heer Van Biesen dd. 29.04.2015).
Ook te regulariseren ingeval na volstorting een reële kapitaalvermindering werd doorgevoerd ?
Moeten vennootschappen waarvan hun VVPRbis-kapitaal volledig volstort was en nadien zoals toegelaten door het WVV een reële kapitaalvermindering hebben doorgevoerd zodat hun kapitaal/inbreng nog 1 EUR bedraagt, nu terug een kapitaalverhoging in geld doorvoeren tot hun initiële beloofde inbreng om hun VVPRbis regime niet te verliezen? Neen. Het is noodzakelijk maar voldoende dat er een volledige volstorting in geld heeft plaatsgevonden. Een latere vermindering van de effectief gestorte bedragen is geen beletsel voor de latere toepassing van de VVPRbis-regeling. Dit is door de Minister van Financiën nog eens bevestigd in de Kamercommissie Financiën van 17 december 2021.
Wetsvergelijking artikel 269, §2 WIB 1992
Het regeringsamendement nummer 18 van 15 december 2021 wordt hierna weergegeven. Hierbij wordt de vergelijking gemaakt tussen de huidige tekst en de gewijzigde tekst die van toepassing wordt voor dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2022.
Huidig art. 269 §2 WIB 1992
Voor dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2022 wordt art. 269 § 2 vervangen als volgt:
In afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, en 3°, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat:
In afwijking van §1, 1°, wordt het tarief van de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, en 3°, bedoeldedividenden, verlaagd in zoverre dat:
1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een vennootschap is die op grondvan de voorwaarden vermeld in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek vanvennootschappen en verenigingen, als kleine vennootschap wordt aangemerktvoor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan;
1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboekvan vennootschappen en verenigingen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarinde kapitaalinbreng is gedaan;
2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op naam;
2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op naam uitgegeven ter gelegenheid van de oprichting van de vennootschap of een verhoging van haar kapitaal;
3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen in geld;
3° de volstorting van het kapitaal dat deze aandelen vertegenwoordigt, volledig gebeurt door middel van nieuwe inbrengen in geld;
4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid;
4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid;
5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013;
5° de uitgifte van de aandelen gedaan is vanaf 1 juli 2013;
6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng;
6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng;
7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweedeboekjaar of volgende na dat van de inbreng.
7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar volgend op dat van de verrichte inbreng bij de oprichting van de vennootschap of bij een kapitaalverhoging, of voor volgende boekjaren.
De roerende voorheffing bedraagt:
De roerende voorheffing bedraagt:
1° 20 % voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng;
1° 20 % voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar volgend op dat van de verrichte inbreng bij de oprichting van de vennootschap of bij een kapitaalverhoging;
2° 15 % voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng.
2° 15% voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar volgend op dat van de verrichte inbreng bij de oprichting van de vennootschap of bij een kapitaalverhoging, of voor volgende boekjaren.
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen ingevolge eenerfopvolging of schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud.
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen ingevolge een erfopvolging of schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor detoepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud.
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen wordt evenmingeacht te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van:
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen wordt evenmin geacht te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van:
1° een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging;
1° een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging;
2° een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot.
2° een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot.
De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel.
De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel.
De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassing van het eerste lid, 6°.
De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge fiscaal neutraleverrichtingen als bedoeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassingvan het eerste lid, 6°.
De verhogingen van het kapitaal die tot stand komen na een vermindering van het kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de verhoging van het kapitaal de vermindering overstijgt.
De kapitaalsverhogingen die tot stand komen na een vermindering van dit kapitaal die plaatsvinden vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor hettoekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de kapitaalsverhoging de vermindering overstijgt.
De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal van een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 1:20 en 1:21 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief.
De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal of uitkering van liquidatiereserves bedoeld in artikel 184quater of 541 die onderworpen zijn aan een verlaagd tarief van de roerende voorheffing van 5 %, van een vennootschap verbonden of geassocieerd met eenpersoon in de zin van de artikelen 1:20 en 1:21 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief.
Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder persoon ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben.
Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder ʺpersoonʺ ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben.
Als de vennootschap, die haar kapitaal verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, later overgaat tot verminderingen van dat kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de nieuwe kapitalen.
Als de vennootschap, die aandelen heeft uitgegeven of haar kapitaal heeft verhoogd in het kader van deze paragraaf, later overgaat tot verminderingen van dat kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de kapitalen
die ter uitvoering van de betrokken oprichting of verhoging zijn gestort.
De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd.
De onderschreven sommen bij de uitgifte van de aandelen moeten volledig volstort zijn en aan deze aandelen mag geen voorkeursrecht verbonden zijn ten aanzien van de deelname in het kapitaal of in de winst of ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen.
VERANTWOORDING
Naar aanleiding van de vervanging van het wetboek van vennootschappen door het wetboek van vennootschappen en verenigingen is voor de meeste rechtsvormen geen sprake meer van een nominatief genoemd minimumkapitaal. Ingevolge het verdwijnen van deze minimumkapitaalvereiste hebben een heel aantal vennootschappen beslist om de inbreng in de vennootschap te verlagen door een vrijstelling van volstorting van de onderschreven sommen.
Aangezien het VVPRbis regime uitsluitend van toepassing is voor de aandelen die volledig volstort zijn, bestaat onduidelijkheid of de aandelen waarvan het initieel onderschreven bedrag nooit werd volstort al dan niet kunnen genieten van het VVPRbis regime.
Het voorliggend ontwerp van amendement wil hieraan verhelpen door expliciet te vermelden dat de initieel onderschreven inbreng volledig volstort moet zijn om te kunnen genieten van het VVPRbis regime.
Artikel 269, § 2, eerste lid, 7° en tweede lid, WIB 92, zoals gewijzigd bij dit ontwerp, werd aangepast naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State, zodat de wachttermijn voor de verlaging van de roerende voorheffing loopt vanaf de datum van de inbreng.
De tijdelijke afwijking van deze voorwaarde, waarin het nieuwe twaalfde lid voorziet heeft tot gevolg dat aandeelhouders of vennoten die te goeder trouw hebben besloten hun inbreng in de vennootschap te verminderen, niet worden benadeeld indien zij de betreffende sommen opnieuw ter beschikking stellen van de vennootschap door de volstorting in geld van de aandelen op uiterlijk 31 december 2022. De wachttermijn loopt dan vanaf de datum van de initiële inbreng.
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State wordt de datum van bekendmaking van deze bepaling door de ministerraad, die in het nieuwe twaalfde lid was vermeld, vervangen door de datum van indiening van deze amendementen bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, te weten 15 december 2021.
Bron: Practicali
Meer berichten: